EIB studie - Water en Bodem Sturend
Water- en bodem sturend: ruimtelijke restricties niet te verenigen met woningbouwdoelstellingen.
Het Ruimtelijk Afwegingskader, zoals opgesteld onder het kabinet Rutte IV, vereist ingrijpende maatregelen rond 220.000 woningen, een kwart van de nationale woningbouwopgave. Ruimtelijke restricties - niet bouwen waar grote risico's voor wateroverlast of bodemdaling bestaan - zijn niet te verenigen met het realiseren van de woningbouwopgave. Woningbouw in combinatie met technische ingrepen is wel goed mogelijk, maar kostbaar. Het in het Afwegingskader gehanteerde risico-model is echter gebaseerd op uitzonderlijke uitgangspunten. Bij een meer evenwichtige benadering kunnen de meerkosten belangrijk worden gereduceerd.
Dit concludeert het EIB in de zojuist verschenen studie - Water en Bodem Sturend die u terug kunt vinden op de website van het EIB.
Afwegingskader: 220.000 woningen zwaar getroffen
Uit het Afwegingskader kan worden afgeleid dat maatregelen nodig zijn voor de helft van de geplande woningbouw van 983.000 woningen. Voor een kwart van de woningen is volgens het Afwegingskader zelfs sprake van een "grote opgave". Dit betreft 220.000 woningen. De woningbouwprojecten die worden geraakt zijn bovendien vaak grotere projecten die bewust zijn gekozen en worden gecombineerd met voorzieningen. Hiervoor bestaan geen eenvoudige alternatieven en bovendien zijn de risicogebieden vaak groot, zodat in de nabijheid van de geplande projecten geen alternatieven bestaan. Ruimtelijke restricties - niet bouwen in deze risicogebieden - zijn dan niet te verenigen met realisatie van de woningbouwdoelstellingen.
Ophoging van de bodem vaak mogelijk, maar kosten rond 2,5 miljard euro
De belangrijkste problemen in het Afwegingskader liggen bij de thema's "blootstelling aan wateroverlast of overstromingen" en soms bij "bodemdaling". Vaak kan ophoging van de grond hier de oplossing brengen. De kosten zijn echter niet gering. Bij "blootstelling" gaat het om een totale geschatte kostenpost van €7.500 per woning, ofwel een totale kostenpost van €1,1 mld. Bij "bodemdaling" gaat het om minder grote aantallen woningen, maar moeten grotere gebieden worden opgehoogd. De kosten hiervan worden geschat op €1,4 mld. In totaal is dan €2,5 mld nodig.
Risicomodel kent extreme uitgangspunten, kostenbeheersing goed mogelijk
Het risico-model dat bij het Afwegingskader wordt gehanteerd gaat uit van het meest ongunstige klimaatscenario waarin géén duurzaamheidsbeleid wordt gevoerd en een zeespiegelstijging van 4 meter ontstaat. Bovendien laat het model beleid gericht op bescherming van de bestaande gebouwde omgeving buiten beschouwing, terwijl hiermee vaak dan gelijk ook de nog te bouwen woningen worden beschermd. Met realistische uitgangspunten zal minder vaak ophoging nodig zijn en in andere gevallen kan de mate van ophoging worden beperkt. Dit zal de meerkosten van het beleid aanzienlijk kunnen beperken.
Investeringen voor de KRW bedragen circa €2,4 mld voor de periode 2025-2027
Om aan de KRW te voldoen zijn omvangrijke investeringen in de infrastructuur nodig. Voor de periode 2025-2027 worden deze geraamd op €2,4 mld. Dit betreft onder meer investringen in waterzuiveringsinstallaties, gemalen en natuurvriendelijke oevers. Dit impliceert een aanzienlijke toename van de benodigde investeringen in de waterkwaliteit. De KRW-gerelateerde investringen liggen de komende jaren circa 40% hoger dan het niveau vijf jaar geleden. Hier is er rekening mee gehouden dat onder meer door de stikstofproblematiek niet alle geplande projecten tijdig kunnen worden gerealiseerd, waardoor de investeringen ook na 2027 nog zullen doorlopen.
KRW biedt na aanpassing regelgeving vooral kansen voor de bouw
De KRW zoals die op dit moment is opgesteld zou voor de bouw een kostenpost van €1,25 mld opleveren en de nodige vertragingen veroorzaken bij de uitvoering van de activiteiten. In het licht van deze kosten en vertragingen heeft de Europese Raad inmiddels een aanpassing van de regelgeving voorgesteld die op dit punt de angel uit het dossier heeft gehaald. Hierdoor resteert voor de infrasector vooral een groeimarkt de komende jaren, waarbij het (noodgedwongen) wat meer uitsmeren van de investeringen over de periode 2025-2030 bovendien niet ongunstig is voor de continuïteit. De belangrijkste uitdaging is het organiseren van voldeonde arbeidscapaciteit.