In de burgerlijke en utiliteitsbouw nam de gemiddelde werkvoorraad met twee tiende maand af ten opzichte van april. Daarmee kwam de werkvoorraad uit op 11,6 maanden. In de utiliteitsbouw daalden de orderportefeuilles met twee tiende maand naar 10,1 maanden werk. In de woningbouw bedroeg de gemiddelde werkvoorraad 12,8 maanden, een daling van één tiende maand ten opzichte van april.

In de grond-, water- en wegenbouw bedroeg de gemiddelde werkvoorraad 8,5 maanden, net als in april. In de grond- en waterbouw daalde de gemiddelde orderportefeuille met twee tiende maand naar 10,3 maanden. In de wegenbouw bleef de gemiddelde werkvoorraad vrijwel stabiel op 7,1 maanden.

Van de bouwbedrijven gaf 37% in mei aan belemmeringen te ondervinden bij de productie. Zowel in de b&u als in de gww waren een gebrek aan personeel en een gebrek aan orders de belangrijkste oorzaken voor stagnatie. De productie is in de afgelopen drie maanden bij 21% van de bedrijven toegenomen en bij 11% van de bedrijven afgenomen. Daarnaast beoordeelde 19% van de bedrijven de orderpositie in mei als groot, terwijl 16% van de bedrijven hun orderpositie als klein beoordeelde. Van de bedrijven verwacht 12% dat hun personeelsbezetting toeneemt in de komende drie maanden, terwijl 6% van de bedrijven verwacht dat deze gaat afnemen. Daarnaast verwacht ongeveer een kwart van de bedrijven een prijsstijging in de komende drie maanden. Dit aandeel is in het afgelopen jaar fors gedaald.

Dit blijkt uit de conjunctuurmeting in de bouwnijverheid van juni 2023 van het Economisch Instituut voor de Bouw. Deze meting wordt uitgevoerd in opdracht van de Europese Commissie. Aan de conjunctuurmeting verlenen ongeveer 225 hoofdaannemingsbedrijven met meer dan tien personeelsleden hun medewerking.